Maandag 4 mei - Scholieren en broeders

4 mei 2015 - Paramaribo, Suriname

Een hele serie ogen kijken mij aan, sommige wat schuw, schuin, alsof ze niet willen laten weten dat ze naar me kijken, andere ogen kijken direct, zonder schroom, staren me aan. Ze kijken of ik wel meezing met de liedjes, liedjes die zij allemaal uit het hoofd kennen. En een aantal ken ik nog wel, van mijn eigen lagere schooltijd, maar ik moet heel erg hard mijn best doen om toch echt alle woorden weer voor de geest te halen. De week voor de kinderen op de Salemschool wordt in de kerk begonnen, met de dominee, twee dominees deze morgen, en iets nieuws is altijd interessant, zeker als je tussen de vijf en tien jaar oud bent.

Die weekopening, die is telkens voor één leerling in het bijzonder zeer spannend. Vandaag is het een jongetje van een jaar of 7, 8. Hij moet het Bijbelverhaal van deze week vertellen. En broeder Castillion is streng, net als een schoolmeester. De opdracht is dat de kinderen het Bijbelverhaal in hun eigen woorden her-vertellen zodat, zo legt hij later uit, ze het verhaal goed leren, en het ook kunnen navertellen. En dit jongetje heeft er serieus werk van gemaakt – hij heeft het verhaal uit het hoofd geleerd, het verhaal van de vrouwen die op de vroege paasmorgen naar het graf gaan en het leeg aantreffen en Tomas die het niet wil geloven. En dan, als hij het verteld heeft, en hij zichtbaar een zucht van opluchting slaakt, dan is het nog niet klaar, want dan volgen de vragen van de leerlingen; “wat is een andere naam voor ‘leerlingen’?”, “wie geloofde het niet?”, “en wanneer geloofde hij het wel?”. Zijn medeleerlingen vragen kritisch, en allemaal zijn ze er op zo’n weekopening, van de kleuters uit de Fröbelklas (inderdaad vernoemd naar de Duitse pedagoog uit het begin van de 19e eeuw) tot de grotere leerlingen (ook letterlijk, in lengte), allemaal zijn ze in uniform, een groen geblokt overhemd, voor jongens en meiden hetzelfde. Een aantal van hen stelt een vraag. En als laatste stelt de dominee een aantal vragen om, zo legt hij later uit, ze ook te leren zelf te denken, kritisch te zijn over wat hen verteld wordt.

En dan ben ik aan de beurt en probeer om op een zo eenvoudig mogelijke manier de kinderen aan te spreken en iets te vertellen over mijzelf en waarom ik in Suriname ben. Ik doe mijn best om ze te overtuigen van het feit dat ik niet zo oud ben. Waarom ik dat precies doe, is ook mij niet helemaal duidelijk. En de poging mislukt ook, want (bijna) veertig jaar is toch echt oud als je tien bent. Je vader en moeder zijn dan waarschijnlijk nog jonger. Ik doe nog een poging door te verwijzen naar de maanlanding, omdat mijn collega-broeder dat deed als voorbeeld van iets dat moeilijk te geloven is (net zoals Tomas het moeilijk kon geloven), en zeg nog: “toen was ik óók nog niet geboren”, maar het baat niet. Toch krijg ik bijval van hen wanneer ik een woordje Surinaams spreek door ze ‘Gado blesi’ toe te wensen. En de kinderen luisteren allemaal zeer beleefd: “Goedemorgen dominee”, “ja, dominee”, “nee, dominee” – het ‘spreken met twee woorden’ wordt hier nog echt dagelijks in praktijk gebracht. Wat een contrast met een eerdere ervaring van een paar jaar geleden: Tijdens mijn vicariaat in Nieuwegein heb ik een scholierendienst geleid, en als voorbereiding ging ik kennismaken met de schoolkinderen, op school in de klas, wat in de praktijk betekende dat ik keer op keer aan het uitleggen was wat een dominee is, en wat ‘ie de hele week eigenlijk doet. Maar hier in Coronie gelden nog andere vanzelfsprekendheden. En na afloop van de weekopening krijg ik van elke leerling een hand.

Daarna gaan we onderweg, terug naar de stad, broeder en zuster Castillion, die deze dagen goed voor me gezorgd hebben, gaan met me mee. Ik zal Coronie missen, bedenk ik me onderweg: de rust, de natuur, de mensen. Het waren een mooie paar dagen, en zeker een langer bezoek waard!

Maar ook in de stad gaat het allemaal door, want voor deze avond stond een afspraak met de broedergroep van de Noorderstadskerk. Het ging bijna verkeerd, want ik was het vergeten (het stond verkeerd in mijn agenda, of ik had er niet in gekeken, welke reden ook, het resultaat was hetzelfde). Ik had me voorbereid op een rustige avond, zónder afspraken. Ik ging om half zeven nog even naar de kleine supermarkt, waar ik de indruk krijg dat de kassabediende van Chinese afkomst mij begint te herkennen (ook al spreekt hij geen woord Nederlands en laat hij me het bedrag weten door het bonnetje te laten zien), en we wisselen een blik van verstandhouding uit, als een soort groet. En in de winkel ontmoet ik een man die ik eerder heb gezien, het was in de kerk, maar hoe en waar toch ook weer, dat wil me maar niet te binnen schieten. Pas als ik alweer een paar honderd meter verder ben op straat, realiseer ik het me: Het is de broeder die ik twee weken geleden ontmoette bij de Noorderstadskerk, toen ik een uitnodiging kreeg om bij de broedergroep langs te komen. De winkel is vlak bij de kerk, en ik bedenk me ineens: het zal toch niet vanavond zijn? Snel loop ik terug naar de herberg om het te checken, en inderdaad, het is deze avond. Ik spoed me terug naar de kerk, waar ik net iets over tijd aankom, en warm verwelkomd word door de voorzitter en deze broeder, die mij nu ineens ook weer herkent.

En zo maak ik een avond mee van de BKN (Broeder Kring Noorderstadskerk). En zo’n bijeenkomst heeft een specifiek karakter. Eerst wordt er begonnen met Bijbelstudie en bidstond. En dat wordt serieus genomen. Een goede drie kwartier lang spreken we over Efeze 3:14-21, over dat wij mensen tot bijzondere dingen in staat zijn, wanneer we ons leven laten leiden door Gods Geest. Wanneer we Hem deelgenoot maken van ons binnenste, ons hart, zo staat het in de tekst. De broeders zijn open in het delen van hun eigen geloof. Open in de voorbeelden die ze gebruiken en over hun zorgen, angsten en hoop. Bijna als vanzelfsprekend, als mede-broeder (wat ik op verschillende manieren natuurlijk ook gewoon bén), doe ik een duit in het zakje. En na het Bijbelgesprek vinden de voorbeden plaats. We zijn met vijf broeders, dus er worden vijf gebedsonderwerpen genoemd, waar elke broeder er vervolgens één uit mag kiezen. En in de kring spreken we om beurten een gebed uit. De broeders bidden alsof ze nooit iets anders gedaan hebben. Tot slot bidden we gezamenlijk het ‘Onze Vader’, staand in een kring. Een bijzondere ervaring.

Pas dan wordt er vergaderd, we zijn ondertussen 2 uur verder. En ook het begin van het vergader-deel is inhoudelijk. Een broeder schuift aan die verantwoordelijk is voor de pinksterdienst (de gemeente heeft geen eigen predikant). Vorig jaar heeft de gemeente in de pinksterdienst de nadruk gelegd op de aanwezigheid van de Heilige Geest (waar het pinksterfeest natuurlijk ook om draait) door -voor het eerst- de mensen de gelegenheid te geven om voor zich te laten bidden. De respons was ver boven verwachting, en lange rijen ontstonden voor de plaatsen waar er in kleine groepjes werd gebeden. De broeder is er vanavond om het goed door te spreken, zodat het dit jaar in goede banen kan verlopen. Na het bespreken van de pinksterdienst volgen een aantal zakelijke besprekingen, zoals over de maaltijd die de broeders komende zondag aan de zusters –vanwege moederdag- zullen aanbieden, en dan vooral over wie wat maakt en hoeveel, en daar kan lang over gesproken worden, zo blijkt ook deze avond.

Ik breng de broeders de hartelijke groeten over van onze Gideonbroeders. En zij groeten op hun beurt weer hartelijk terug! Deze avond, hoewel enigszins onverwacht, had ik niet willen missen.

1 Reactie

  1. Engbert:
    10 mei 2015
    Bedankt voor het overbrengen van de groeten van Gideon aan de BKN. Ik heb het laatste deel van je blog voorgelezen bij de Gideon bijeenkomst van afgelopen donderdag. Dit ter inspiratie voor onze eigen groep. Al gaan we nog niet zover om de zusters een maaltijd voor te schotelen op Moederdag. We hebben het bij een roos, een lied en het bemannen van de keuken (zodat de Martha's een dagje vrij hadden ) gehouden.